Wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude

De wetgever wil faillissementsfraude harder aanpakken door onder meer de wettelijke mogelijkheden om strafrechtelijk op te kunnen treden tegen faillissementsfraude te verbeteren. Het wetsvoorstel Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude geeft uitvoering aan dit voornemen, en is één van de drie wetsvoorstellen die zich richt op de aanpak van faillissementsfraude.[1]

Het is voor de beheer en afwikkeling van een faillissement van groot belang dat de curator kan beschikken over adequate informatie en de volledige administratie van de failliet. De medewerking van de failliet en andere direct betrokken (rechts)personen is hier bij onontbeerlijk.

Vooropgesteld moet worden dat het niet voldoen aan de inlichtingenplicht en het niet (volledig) afgeven van de administratie aan de curator in het faillissement reeds strafbaar is. De strafbaarstelling van de niet-voldoening aan de betreffende verplichtingen staat louter ten dienste van de afwikkeling van het faillissement en dient geen stafrechtelijk doel.

De bepalingen die de strafbaarheid regelen van het niet-voldoen aan de administratie-, bewaar- en afgifteplicht laten in het kader van de bestrijding van faillissementsfraude volgens de wetgever veel te wensen over. Deze bepalingen stellen namelijk slechts gedragingen strafbaar ingeval het vooruitzicht op het intreden van het faillissement, en opzet op de benadeling van schuldeisers, kan worden bewezen. Buiten die omstandigheden is de instandhouding van een onvolkomen administratie, en daarmee ook bewuste onwetendheid, straffeloos.

Het betreffende wetsvoorstel beoogt hierin verandering te brengen. Lacunes in de boekhouding van een rechtspersoon leiden namelijk dikwijls tot benadeling van de schuldeisers. Tevens ontbreekt er in een dergelijke geval cruciale informatie die bijvoorbeeld zou kunnen wijzen op strafbare onttrekking van goederen aan de failliete boedel. Gezien het maatschappelijk belang die gebonden is aan de handhaving van bovengenoemde verplichtingen aan de zijde van de failliet en andere direct betrokkenen, is het van belang dat het niet-voldoen aan deze verplichtingen kan worden gesanctioneerd. De belangrijkste wijzigingen die het wetsvoorstel beoogt aan te brengen in de Faillissementswet  worden hieronder kort opgesomd.

Zoals gezegd geldt voor de sanctionering van het niet conformeren aan de administratie- en bewaarplicht dat er sprake dient te zijn van opzet, in die zin dat de dader met de gedraging bewust tenminste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op benadeling van de schuldeisers. Met andere woorden, ten tijde van het niet voeren of bewaren van de administratie was het faillissement reeds in zicht. In het nieuwe wetsvoorstel komt het opzetvereiste te vervallen. Ten aanzien van het gevolg zal een bericht van de curator dat hij wordt gehinderd in zijn werkzaamheden voldoende zijn.  Het gevolg van het niet voldoen aan de genoemde administratie en bewaarplicht komt aldus centraal te staan. Dit maakt het mogelijk om overtredingen van de administratie- en bewaarplicht die geringe of geen schade opleveren voor de afwikkeling van het faillissement buiten beschouwing te laten.

In aanvulling hierop in het verwijtbaar niet-voldoen aan de administratie- of bewaarplicht door bestuurders en commissarissen van een rechtspersoon is thans ook strafbaar gesteld. In de betreffende wetsvoorstel wordt – voortbouwend op deze strafbaarstelling – voorgesteld om ook het verwijtbaar niet-administreren of niet-bewaren strafbaar te stellen. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitbesteden van de administratie aan derden, en daar vervolgens onvoldoende toezicht op uitoefenen. Een ander voorbeeld betreft het bewaren van de administratie op een daartoe ongeschikte plaats, zoals in de kofferruimte van een auto die wordt geparkeerd op een verlaten parkeerterrein, met als gevolg dat de administratie kwijt raakt.

Tot slot wordt tevens voorgesteld om het niet-voeren van administratie ook onafhankelijk van het intreden van een faillissement zelfstandig strafbaar te stellen als WED-delict. Dit betreft de artikelen 2:10 en 3:15i BW, welke een verplichting tot het voeren van een behoorlijke administratie opleggen  aan het bestuur van een rechtspersoon, respectievelijk aan een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent. Niet naleving van deze norm is op dit moment evenwel niet gesanctioneerd.

[1] De andere twee wetsvoorstellen richten zich op de versterking van onregelmatigheden (Wet versterking positie curator) en de invoering van de mogelijkheid om tegen bestuurders van een failliete onderneming een civielrechtelijke bestuursverbod te vorderen (Wet civielrechtelijk bestuursverbod).

Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.