Stuitingsmededeling: de eisen eindelijk samengevat!

Uitspraak: Hoge Raad (Civiele kamer), 18 september 2015, 14/02968 (ISG/RBS), ECLI:NL:HR:2015:2741

De Hoge Raad heeft de vereisten rondom het doen van een stuitingsmededeling nogmaals samengevat in bovenstaande uitspraak.

In het arrest ISG/RBS ging het om de vraag of een brief tussen twee advocaten als een stuitingsmededeling kan worden gezien.

  • Het ging hier om een brief van 8 augustus 2003 die is geschreven door een advocaat van ISG en is gericht aan de advocaat van RBS;
  • In deze brief wordt een bespreking voorgesteld over het geschil van partijen tegen de achtergrond van de uitdrukkelijke genoemde mogelijkheid “that ABN Amro may be liable for the regrettable ‘disappearance’ of the entire syndicated $ 24,000,000”;
  • voorts wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat een procedure aanhangig zou kunnen worden gemaakt, en
  • ter afsluiting wordt opgemerkt: “I would also think it appropriate to put ABN Amro carriers on notice of these potential claims”.

Het Hof heeft destijds geoordeeld dat deze brief niet als een stuitingsmededeling kon worden aangemerkt, omdat “de inzet van de brief (…) vooral [lijkt] te zijn het verkrijgen van informatie en een confraternele bespreking”.

Om te kunnen beoordelen of hier sprake was van een voldoende duidelijke waarschuwing aan RBS – zoals art. 3:317 lid 1 BW vereist – heeft de Hoge Raad de regels en de daaromheen gevormde jurisprudentie maar eens duidelijk op een rijtje gezet:

  • De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door:
    • een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling;
    • waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig;
    • zijn recht op nakoming voorbehoudt.[1]
  • Een dergelijke schriftelijke mededeling moet een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij:
    • Zelfs na het verstrijken van de verjaringstermijn;
    • Er rekening mee moet houden dat hij zijn gegevens en bewijsmateriaal moet bewaren;
    • Om zich in een eventuele procedure behoorlijk te kunnen verdedigen.[2]
  • Bij de beoordeling of de stuitingsmededeling voldoet aan de eisen neergelegd in art. 3:317 lid 1 BW, dient niet alleen gekeken te worden naar de formulering hiervan, maar ook naar de context van het doen van deze mededeling en de overige omstandigheden van het geval.[3]
  • Onder dergelijke omstandigheden kan ook betekenis toekomen aan de verdere correspondentie tussen partijen.[4]

Het oordeel van het hof was voor de Hoge Raad onbegrijpelijk. Volgens de Hoge Raad kon uit de brief wel degelijk gesproken worden van een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. Ondanks dat in de brief vooralsnog slechts een bespreking werd voorgesteld, zorgt  een strategie waarin gekozen wordt om eerst informatie te verkrijgen en een bespreking te voeren er niet voor dat er ineens geen sprake zou zijn van een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar. In de brief werd immers uitdrukkelijk erop gewezen dat een procedure aanhangig zou worden gemaakt.[5]

Kortom: ondanks dat de brief in principe slechts een bespreking voorstelt, kan deze – gelet op de onderhavige feiten en omstandigheden – mogelijk als stuitingshandeling gezien worden.

[1] Artikel 3:317 lid 1 BW
[2] vgl. HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0418, NJ 2006/642
[3] vgl. HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009/439
[4] HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7063, NJ 2011/503
[5] Ro. 3.4.2

Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.